Doorzoek de website

Contact

TheChoiceForTheEternalTruth

JesusChristTheOnlyWay@hotmail.com

wat zegt de Bijbel over Mij wie ik ben en waarom IK leef hier op aarde.. en wat is mij Doel?

15-07-2014 21:52

Hey iederen.

alles goed met juille? ik hoop het wel .Ik bid dat al mij broeders en zuster heilige en goed moge zijn zoals De Here Jezus Christus was en ik Bid dat U liefde en zachtmoeidigeheid van De Here God verkrijgt moge liefde en genade en goedheid van De Here Jezus Christus met U zijn. Bid voor dit en het zal u gegeven worden zegt de Here Jezus want het koningrijk van God is vlakbij gekomen. Vandaag gaan we het over hebben wie ben ik en waarom leef ik en wat is mij doel laten we eerst kijken wat de wereld zegt dan de Bijbel.

Maak jij je vaak druk om wat anderen van je denken? Probeer jezelf dan los te maken van al deze meningen, en heb gewoon een beetje meer schijt. Wij hebben vijf leuke tips voor je.

Vecht jezelf vrij van al die meningen

Rekening houden met andere mensen is goed. Je leven laten bepalen door anderen, omdat je je druk maakt om wat anderen over je denken, is zonde.

Je kunt nooit iedereen tevreden stellen. Jij wilt je graag gelukkig voelen, en dat wordt lastig als je je leven laat bepalen door de meningen van anderen. Leer om vaker schijt te hebben aan wat anderen over jou denken, en voel je vogelvrij!

1. Mensen zijn vooral druk met hun eigen leven

In de eerste plaats is het interessant om je af te vragen of mensen eigenlijk wel zoveel over jou denken als jij denkt. Jij bent namelijk niet het centrum van het universum.

Het is logisch dat jij veel nadenkt over jezelf, over je eigen leven. Maar waarom denk je dat dat anders is bij andere mensen? Ieder mens ziet zichzelf als het middelpunt van zijn leven. Logisch ook, het leven is soms knap ingewikkeld. En de meeste mensen hebben hun handen vol aan zichzelf.

Dat betekent dus dat mensen minder met jou bezig zijn dan je misschien zou denken. Kan het jou iets schelen wat een voorbijganger op straat doet? Maak je je echt druk om wat je nichtje voor werk doet of hoe erg je collega zich schaamt omdat hij zich verspreekt tijdens een presentatie? Je leeft niet constant in ieders gedachten, andere mensen maken zich niet altijd zo druk om je. Ze meestal niet eens een mening over alles wat jij zegt en doet.

In een van mijn oudere artikelen Niemand Geeft om je, en dat is Iets Goedslees je hier meer over. Laat je niet tegenhouden omdat je denkt dat mensen ergens iets van zouden kunnen gaan vinden. In veel gevallen zijn deze mensen veel te druk bezig met zichzelf om zich ook nog bezig te houden met jou.

2. Je leeft je leven niet voor anderen

En daarmee komen we ook direct op het tweede inzicht: je leeft voor jezelf, niet voor anderen. Het is jouw doel om gelukkig te zijn, om balans te vinden en op die manier een positieve invloed uit te oefenen op de mensen om je heen. Dat wil niet zeggen dat je je moet gedragen zoals andere mensen willen.

Het is jouw leven. Jij moet je leven op jouw manier ervaren. Je bent op zoek naar geluk, en in die zoektocht naar geluk leer je van alles. Deze lessen maken je wijzer, brengen je levenservaring. Dat doe je voor jezelf, voor je eigen persoonlijke groei.

Je mag zelf bepalen wat je met jouw leven wilt doen, dat is jouw vrijheid. Maak je dus niet druk om wat anderen graag willen dat jij doet maar kies je eigen route. Laat andere mensen zich druk maken om hun eigen leven.

3. Mensen reflecteren hun onzekerheden op jou

Iedereen doet levenservaring op, en iedereen wil deze ervaring graag met jou delen. Anderen willen voorkomen dat jij dezelfde fouten als hen maakt, of dat jij dingen gaat ondernemen die zij eng zouden vinden.

Het kan dat je moeder je afraadt om een wereldreis te maken, omdat ze het zelf nooit zou durven. Een vriend raadt je af om je eigen bedrijf te beginnen omdat hij zelf eens het schip in is gegaan, of je tante zegt dat je nooit aan kinderen moet beginnen omdat zij zich hierdoor belemmerd heeft gevoeld.

Gelukkig is echter niet iedere levenservaring van toepassing op jouw leven. Sommige mensen komen in een burnout door een grote verbouwing, anderen doen het met twee vingers in hun neus.

Wees dus altijd kritisch op het advies dat je ontvangt, en toets het aan je eigen ervaringen. Advies is waardevol, maar ervaring nog veel waardevoller. Doe het op je eigen manier. Blijkt dat je het achteraf mis had? Dan doe je de mensen in je omgeving een plezier, want de meeste mensen vinden het heerlijk om gelijk te krijgen!

4. Dwars door de kritiek naar respect

Soms lijkt het alsof je niets goed kunt doen. Je doet je best om je leven goed op orde te krijgen, gezond te leven, succesvol te zijn, een goede vriend(in) te zijn en ga zo maar door. Hoe goed je het ook bedoelt, er zijn altijd mensen die alsnog kritiek hebben op dingen die je doet.

Bedenk echter dat het geven van kritiek voor sommige mensen een veilige uitlaadklep is, terwijl ze diep van binnen eigenlijk heel veel respect voor je hebben.

Het is altijd makkelijker om iemand kritiek te geven op wat hij heeft gemaakt, dan om het zelf te maken. Het is voor een ander makkelijk om te zien wat jij allemaal fout doet in de winkel die je zelf hebt opgezet. Het is voor de meeste mensen echter bijzonder moeilijk om zelf ook zoiets te doen.

Trek het je dus niet te persoonlijk aan. Kritiek kan waardevol zijn, het kan ook waardeloos zijn en je de grond in trappen. Laat dat niet gebeuren. Blijf bij jezelf, trek eventueel een les uit de opmerkingen en besef dat de kritiek waarschijnlijk voortkomt uit respect voor wat je hebt bereikt, uit jaloezie of simpelweg uit gewoonte.

5. Neem het niet te persoonlijk

Iedereen vindt het leuk om ergens een mening over te hebben, en iedereen vindt het fijn om serieus genomen te worden. Trek je de meningen van anderen dus niet te persoonlijk aan.

Je komt al een heel eind als je de mening van de ander erkent, aangeeft dat je het begrijpt en er respect voor hebt. Vervolgens kun je compleet het tegenovergestelde doen. Je hoeft je niet druk te maken om alles en iedereen. Je wilt je leven leiden op jouw manier, zoals jij dat prettig vindt.

Als jij biologisch wilt eten, en je ouders vinden dat onzin, dan is dat hunprobleem. Als jij niet wilt dat je vrienden roken in jouw huis, en zij vinden dat vervelend, dan is dat hun probleem. Als je partner het overdreven vindt dat je af en toe even tijd voor jezelf wilt hebben om te mediteren, dan is dat zijn probleem.

Maak van andermans problemen niet jouw problemen. Heb er op een respectvolle manier schijt aan. Alleen dan kun je doen wat je zelf leuk vindt, en hoef je je niet meer druk te maken over wat anderen van je denken. Zodra mensen merken dat je toch wel doet wat je zelf wilt, dan vestigen ze hun aandacht snel genoeg op iemand anders die zijn leven wel wil laten bepalen door meningen van anderen.

En weet je wat? Zodra de mensen om je heen door hebben dat je toch wel je eigen weg in slaat, krijgen ze meer respect voor je. Want stiekem hebben we allemaal bewondering voor mensen die hun eigen weg kiezen.

Oke dit is wat de meeste mensen doen en denken die in de wereld leven. Maar laten we kijken wat de Bijbel zegt over Wie ben je en waarom leefje en wat is je doel op aarde.

Dit is wat de bijbel zegt 

De Bijbel is niet een boek wat je zomaar even van kaft tot kaft leest. Het kan lastig zijn om je weg door de Bijbel te vinden, als je niet weet wat zich wanneer heeft afgespeeld. Deze site kan je helpen om de Bijbel beter te leren kennen. Ontdek de bron van vrede, het Woord van God: 

- Voor wie leven wij eigenlijk?

Here, leer ons bidden

Leven, echt leven… Wie wil dat niet? Het is de mens eigen om te willen leven. Het is de mens ook eigen om over zichzelf na te denken. “Ik denk, dus ik besta”, aldus de filosoof Descartes. En als de mens dan over zichzelf nadenkt, komt bij hem onvermijdelijk de vraag op: Waarom leef ik eigenlijk? Wat is de zin van mijn leven?1 Deze vraag kan alleen beantwoord worden, door te luisteren naar wat de Bijbel daar over zegt. Dat wil ik in deze bijdrage dan ook doen. We zullen daarbij vooral kijken naar een aantal gedeelten uit het bijbelboek Genesis. We beginnen met Genesis 2:4–25.

God heeft het goede met ons voor (Genesis 2:4–25)

Wie iets over het leven wil zeggen, moet eerst kijken naar de oorsprong van ons leven. Hoe zijn wij ontstaan en wat betekent dat voor onze levenshouding? Uit Genesis 2:4–25 blijkt God de mens gemaakt heeft en hem een verantwoordelijke positie heeft gegeven. Uit alles blijkt dat het goede met de mens voor had.
Van ons mag verwacht worden dat wij Gods liefde niet onbeantwoord laten. We hebben alles aan God te  danken. Wat hebben wij voor Hem over?

God heeft de mens het leven gegeven (Genesis 2:4–7)

In Genesis 2:7 lezen we hoe God uit de vochtige akkergrond de eerste mens maakte: “Toen boetseerde Jahweh God de mens uit stof dat Hij van de aarde nam, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen.” Eeuwen later herinnerde Job God eraan hoe Hij de mens geschapen had:
 

 Bedenk: als aardewerk hebt U mij geboetseerd,
 en laat U mij nu vervallen tot stof?
 (Job 10:9).

Ook de woorden die Elihu tot Job richtte, herinneren aan Genesis 2:7:

 De geest van God heeft mij gemaakt,
 de adem van de Almachtige laat mij leven.
 Maar u mag mij toch gerust weerleggen,
 u schrap zetten en in de verdediging gaan.
 Tenslotte ben ik ook maar een aarden pot van God,
 afgeknepen van het leem.
 (Job 33:4–6).

Op zichzelf is de mens niet meer dan dode stof uit de akker. Het is alleen de levensadem van God die hem doet leven. Als God zijn levensadem terugneemt, vergaat hij weer tot stof:

 Als Hij zijn hart voor ons zou sluiten
 en geest en adem terugneemt,
 sterft alwat leeft,
 vervalt de mens opnieuw tot stof.
 (Job 34:14–15).


God heeft de mens een leefbare omgeving gegeven (Genesis 2:8–9)

In Eden, ergens in het zuiden van Mesopotamië, legde God een tuin aan, d.w.z. een hof met een omheining. De omheining diende om de hof tegen de wilde dieren te beschermen.3 In de hof liet God “allerlei bomen opschieten, aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten” (Genesis 2:9a). In deze heerlijke omgeving plaatste God de mens die Hij geschapen had. In het midden van de hof stonden twee bijzondere bomen. De ene boom was de boom van het leven. We kunnen de levensboom het beste vergelijken met het levenskruid uit het Gilgamesj-epos.4 Volgens dit epos sprak Gilgamesj tot Ur-sjanabi, de veerman:

 Ur-sjanabi, deze plant is een wonderkruid,
 waardoor men zijn levensadem herkrijgt!
 Brengen wil ik die naar het omheinde Uruk
 en wil die de grijsaard doen eten; de plant mag hij plukken,
 die heet: “Als grijsaard wordt jong weer de mens”,
 en ik zelf wil die eten om mijn jeugd te herkrijgen.
 (Gilgamesj-epos XI 278–283).5

Telkens als Adam en Eva van de vruchten van de levensboom zouden eten, zou hun lichaam zich verjongen. Op die manier zouden ze eeuwig jong kunnen blijven en nooit de dood behoeven te zien. De andere boom in het midden van de hof was de boom van de kennis van goed en kwaad. Ook deze boom was “aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten”, maar van deze ene boom moest de mens afblijven (Genesis 3:3). Deze boom werd door God gebruikt om te toetsen of de mens goed of kwaad jegens Hem in de zin had. Als de mens ondanks het verbod toch van de vruchten van deze boom zou eten, zou hij daarmee te kennen geven, dat hij God niet wilde gehoorzamen en eren. God heeft de mens veel gegeven, maar blijft hemelhoog boven hem verheven.

God heeft de mens royaal gegeven (Genesis 2:10–14)

Voor een tuin is water erg belangrijk. Een tuin zonder water is als een eik zonder bladeren (Jesaja 1:30). De gunstigste plaats voor een tuin was langs een rivier, zoals blijkt uit de zegen van Bileam:

 Hoe mooi zijn uw tenten, Jakob,
 uw woningen, Israël;
 als dalen liggen zij verspreid,
 als tuinen langs een rivier,
 als aloëbomen geplant door Jahweh,
 als ceders aan de waterkant.
 (Numeri 24:5–6).

Hoe was nu de ligging van de hof van Eden? In Eden stroomde een rivier om de hof van water te voorzien. Bij de hof werd deze rivier tot vier “hoofden”. Deze “hoofden” duiden het gedeelte stroomopwaarts aan.6 Vanuit de Perzische Golf gezien, dus vanuit het zuiden stroomopwaarts kijkend, splitste de rivier zich bij de hof in vier stromen. Vanuit het noorden stroomafwaarts kijkend kwamen de rivieren bij de hof samen. De namen van deze rivieren zijn van Oost naar West: de Pison, de Gihon, de Tigris en de Eufraat.

Het paradijs lag dus op de plaats waar de Eufraat en de Tigris bij elkaar komen, of nauwkeuriger gezegd op de plek waar de Eufraat en de Tigris in die tijd, d.w.z. vóór de zondvloed, bij elkaar kwamen. Toen God voor de eerste mens een tuin aanlegde, deed Hij dat op een wel erg gunstige plek: op de plaats waar vier rivieren bij elkaar kwamen! Voor een tuin was er geen betere plek op aarde te vinden. Dit tekent de zorg van God voor de mens. Hij plaatste de mens niet in een willekeurige hof, maar gaf hem het beste.

God heeft de mens de aarde in bruikleen gegeven (Genesis 2:15–17)

God had de mens in de hof van Eden een schitterende uitgangspositie gegeven. Nu moest de mens deze hof zelf verder bewerken en beheren. Daartoe kreeg de mens de hof van Eden in bruikleen. Hij mocht van alle bomen in de hof vrij eten. Maar... hij moest wel goed beseffen dat hij niet de eigenaar was. God was en bleef de eigenaar van de hof. Om dat te laten zien maakte God voor één boom, de boom van de kennis van goed en kwaad, een uitzondering. We kunnen deze boom vergelijken met de hoed op een paal die Wilhelm Tell weigerde te groeten. 7 Alleen is er in Genesis geen sprake van het vereren van de boom, maar van het afblijven ervan.

Proclamatie van het gebod in Genesis                                  
En Jahweh God gaf de mens dit gebod:                               :
‘Je mag van alle bomen in de tuin overvloedig
eten, maar van de boom van de kennis van goed
en kwaad mag je niet eten,
want op de dag dat je daarvan eet, zul je sterven.

Proclamatie van het gebod in Wilhelm Tell
En dit is de wil en mening van de landvoogd
De hoed moet dezelfde eer als hijzelf ontvangen.
Men moet hem met gebogen knie en met ontbloot
hoofd vereren — Daaraan wil de koning de gehoorzamen
kennen.
’ Vervallen is met zijn lijf en goed aan de koning,
 wie het gebod veracht.

Nadat Wilhelm Tell weigerde de hoed de vereiste eer te bewijzen, werd zijn overtreding als volgt verwoord:
“Veracht je zo je keizer, Tell, en mij, die hier in zijn plaats gebiedt, dat je de eer ontzegt aan de hoed, die ik om de gehoorzaamheid te beproeven heb opgehangen? Je kwade streven heb je aan mij verraden.”

Adam moest van de boom van de kennis van goed en kwaad afblijven en zo God als leenheer erkennen. Zou Adam toch van de vruchten van deze boom eten dan was hij des doods schuldig. Want dan had hij zijn God en koning verworpen en veracht. Wat gold voor de hof, geldt in feite ook voor heel de aarde. We hebben de aarde in bruikleen gekregen. Dat stemt tot dankbaarheid, maar verplicht ons ook tot zorgvuldigheid. We mogen maar niet met de aarde doen wat ons goed dunkt. We zijn geen eigenaren!

God heeft de mens een vrouw als partner gegeven (Genesis 2:18–25)

Moest de mens zijn taak om de hof te bewerken en te beheren alleen uitvoeren? Nee, God gaf hem een partner om hem terzijde te staan. Dat ging als volgt.
God bracht van buiten de hof de dieren bij de mens om ze namen te laten geven. Adam gaf de dieren namen overeenkomstig hun aard. Het ene dier was snel, het andere log. Het ene dier was sterk, het andere sierlijk. Maar geen enkel dier was zoals Adam. Geen enkel schepsel kon hem als gelijkwaardige partner terzijde staan. Toen liet God een diepe slaap over Adam komen en bouwde uit een van zijn ribben een vrouw. Vervolgens bracht Hij haar bij Adam. Adam herkende in de vrouw zijn eigen vlees en bloed en daarom noemde hij haar naar zichzelf:

 Mannin (isja) zal zij heten,
 want uit een man (isj) is zij genomen.
 (Genesis 2:23b). .

Zo is het onder alle volken een inzetting geworden dat een man voor zich een vrouw zoekt om samen als een twee-eenheid door het leven te gaan. Helaas zijn soms in een huwelijk de goede verhoudingen tussen man en vrouw danig verstoord. In het begin was dat echter anders. Want Adam en Eva waren naakt, maar ze voelden geen schaamte voor elkaar. Ze hadden gewoon niets te verbergen.

Wees God gehoorzaam (Genesis 3)

“En ze leefden nog lang en gelukkig…” Je zou verwachten dat het verhaal over het eerste mensenpaar zo zou eindigen. Helaas is dat niet het geval. Genesis 3 vertelt ons dat de mens niet langer voor God wilde
 leven, maar voor zichzelf begon. Hij wou eigen baas zijn. En dat viel niet mee…

Twijfel niet aan Gods woorden (Genesis 3:1–6)

In Genesis 3:1–6 lezen we hoe de slang de vrouw verleidde om Gods verbod te overtreden. Zij deed dat door twijfel te zaaien aan Gods woorden. De slang begon met eerst Gods woorden te verdraaien: “Heeft God werkelijk gezegd dat je van geen enkele boom in de tuin mag eten?” De vrouw wist wel beter en corrigeerde de suggestie van de slang: “Wij mogen wel eten van de vruchten van de bomen in de tuin. God heeft alleen gezegd: ‘Van de vruchten van de boom die midden in de tuin staat mag je niet eten; je mag haar zelfs niet aanraken; anders zul je sterven.’” Maar de slang weersprak nu botweg Gods woord: “Je zult helemaal niet sterven! God weet dat je ogen open zullen gaan als je van die boom eet, en dat je dan gelijk zult worden aan God, door de kennis van goed en kwaad.” Toen ging de vrouw twijfelen. Ze keek naar de boom van de kennis van goed en kwaad. Wat een mooie boom! Wat een prachtige vruchten! Zouden die werkelijk onheil brengen? Of had de slang gelijk en brachten die vruchten geen onheil, maar inzicht? Ze kon zich niet langer bedwingen. “Zij plukte dus een vrucht en zij at ervan; zij gaf er ook van aan haar man, die bij haar stond, en ook hij at ervan.”
Zo zien we hoe de slang door twijfel te zaaien aan Gods woorden de zonde in de wereld gebracht heeft.
God had wel gezegd dat de mens bij overtreding van zijn gebod zou sterven, maar volgens de slang zou de mens er in werkelijkheid alleen maar op vooruit gaan. Twijfelen aan Gods woorden is iets verschrikkelijks. Het is letterlijk levensgevaarlijk.

Zonde schept afstand tussen God en mens (Genesis 3:7–11a)

Na het eten van de verboden vrucht gingen Adam en zijn vrouw inderdaad de ogen open. Ze ontdekten dat ze naakt waren. De onschuld die hen in het begin kenmerkte hadden ze verloren. Nu hadden ze iets te verbergen! Ze waren niet alleen bang voor God, maar schaamden zich ook voor elkaar. 

Door de zonde konden ze elkaar niet meer open en onbevangen aankijken. Om hun naaktheid te bedekken maakten ze schorten van vijgenbladeren. Maar ook zo durfden ze God niet meer onder de ogen te komen. Want toen ze God hoorden naderen, verborgen ze zich voor Hem. Daarom riep God Adam: “Waar ben je?” Adam erkende dat hij bang was voor God: “Ik hoorde U in de tuin, en toen werd ik bang omdat ik naakt ben; daarom heb ik mij verborgen.”

Zonde schept altijd afstand tussen God en mens. Wie zondigt, durft God niet meer onder de ogen te komen. Zonde maakt een einde aan de vertrouwelijke omgang met God.

God straft de ongehoorzaamheid (Genesis 3:11b–20)

God wist wel wat er gebeurd was. Daarom vroeg Hij: “Heb je soms gegeten van de boom die Ik verboden heb?” Adam kon het niet ontkennen, maar schoof de schuld op zijn vrouw, “die U mij als gezellin gegeven hebt”. Daarop riep God Adams vrouw ter verantwoording. Deze schoof de schuld af op de slang. Toen vervloekte God de slang: “Omdat je dit gedaan hebt, ben je vervloekt, onder alle tamme dieren en onder alle wilde beesten! Op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, alle dagen van je leven!” God vervloekte niet alleen de slang, maar Hij verbrak ook het bondgenootschap tussen de slang en de vrouw:

 “Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw kroost en het hare. Het zal jouw kop bedreigen, en jij zijn hiel!” Adam en zijn vrouw werden niet vervloekt, maar wel zwaar gestraft. Ze werden veroordeeld tot een moeitevol leven dat tenslotte met de dood eindigen zou. Zo zien we dat God de ongehoorzaamheid niet ongestraft laat. Hij geeft loon naar werken. “Kwelling en benauwdheid wacht elke mens die het kwade bedrijft” (Romeinen 2:9).

God wil geen afstand tussen Hem en de mens (Genesis 3:21)

Door zijn zonde had de mens afstand tussen zichzelf en God geschapen. Hij was zich zijn naaktheid bewust geworden en durfde nu God niet meer onder de ogen te komen. De vertrouwelijke omgang met God was hij kwijtgeraakt. Maar wat lezen we nu in Genesis 3:21? God maakte voor Adam en Eva kleren van dierenvellen. 

Een of meer dieren werden gedood om van de huid kleding voor de mens te maken. Door de naaktheid van de mens te bedekken gaf God aan dat Hij geen afstand tussen Hem en de mens wil, maar integendeel juist uit is op de vertrouwelijke omgang met de mens. Om dezelfde reden stelde God later het plaatsvervangend offer in om de schuld van de mens te bedekken.

Gods woorden gaan op hun tijd in vervulling (Genesis 3:22–24)

Dat God na de val het verbondsverkeer met de mens voortzette, betekende niet dat zijn dreigingen slechts loze woorden waren. Adam en Eva moesten de hof van Eden verlaten. De ingang werd door hemelse wachters bewaakt. De mens kon de levensboom niet meer bereiken en was daarmee ten dode opgeschreven. Zo vervulde God op zijn tijd de dreigende woorden die Hij gesproken had: “van de boom van de kennis van goed en kwaad mag je niet eten, want op de dag dat je daarvan eet, zul je sterven” (Genesis 2:17). God blijft trouw aan zijn woorden, aan zijn dreigingen evengoed als aan zijn beloften.

De mens bereikt zijn doel niet (Genesis 11:1–9)

De gevallen mens heeft nog steeds grote mogelijkheden. Maar wat doet hij er mee? Wil hij er alsnog God, zijn schepper, mee eren of gaat het hem nog steeds om zichzelf? Streeft hij eigen doeleinden na? Dan zal hij zijn doel niet bereiken. Zijn grootse bouwplannen lopen op niets uit en zijn ongekende communicatiemogelijkheden eindigen in gebabbel.

De mens heeft geweldige mogelijkheden (Genesis 11:1–3)

Tot ca. 3500 v.Chr. hadden alle mensen dezelfde taal. In Genesis 11:2 lezen we dat de mensen na de zondvloed hun woongebied tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee (“het oosten”) verlieten, naar de vlakte van Sinear afdaalden en zich daar vestigden. Blijkens Genesis 10:10 was Sinear het gebied waarin steden als Babel, Erek (Uruk) en Akkad lagen. Hieruit volgt dat Sinear gelijkgesteld kan worden met Zuid-Mesopotamië. 

In Sinear was in tegenstelling tot de vroegere woonplaats van de mensen praktisch geen natuursteen aanwezig. Er was wel veel klei. Van deze klei maakten de mensen tichelstenen: “Put maar water…, stamp de klei en kneed het leem, pak de steenvorm.” (Nahum 3:14). De tichelstenen werden aanvankelijk in de zon gelegd om te drogen. De kwaliteit en hardheid van deze tichelstenen leken echter in de verste verte niet op die van het in de bergstreken gebruikte natuursteen. 

Toen kwam men op het idee de tichelstenen in het vuur te harden. De op deze wijze verkregen bakstenen werden met behulp van asfalt, dat uit asfaltputten gewonnen werd, aan elkaar gemetseld. Voorwaar, een knap staaltje van menselijke techniek! De overgang van in de zon gedroogde tichelstenen naar bakstenen was zo'n grote vooruitgang dat de mensen er maar wat trots op waren. In het Gilgamesj-epos, dat in ca. 2700 v.Chr. speelt horen we er nog de echo van:

 Klim op en wandel op de muur van Uruk,
 vors uit de onderbouw, bekijk het tichelwerk:
 of haar tichelwerk niet van bakstenen is,
 en of haar grondslag niet gelegd hebben de zeven wijzen!
 (Gilgamesj-epos I 1:16–19).

De uitvinding van de baksteen gaf aan dat de mens tot grote dingen in staat was. Doordat iedereen dezelfde taal sprak, was brede toepassing van de kennis en kunde van de mens mogelijk.

De mens misbruikt zijn mogelijkheden (Genesis 11:4)

Maar waartoe gebruikten de mensen deze mogelijkheden? Ze overlegden met elkaar: “Laten wij een stad bouwen met een toren, waarvan de spits tot in de hemel reikt; dan krijgen wij naam en worden wij niet over de aardbodem verspreid.” Er worden hier twee redenen genoemd om een stad met een hemelhoge toren te bouwen: 

dan krijgen wij naam
en worden wij niet over de aardbodem verspreid.

 De eerste reden laat zien dat het de mensen bij de bouw niet om Gods naam, maar om eigen naam ging.
Die naam moest vereeuwigd worden, zoals Gilgamesj zijn naam liet vereeuwigen door een 9½ km lange muur om Uruk en een tempel voor Isjtar te bouwen:

 Hij deed bouwen de muur van het omheinde Uruk,
 van het gewijde Eanna, de heilige schatkamer.
 Zie toch haar muur, waarvan de schijven als van koper zijn!
 Aanschouw haar bastion, dat niemand kan nabootsen!
 Raak aan de hardstenen stoep uit de grijze voortijd!
 Nader Eanna, de woonplaats van Isjtar,
 die geen toekomstige koning ooit zal nabootsen, geen een!
 (Gilgamesj-epos I 1:9–15).

Aan het einde van het Gilgamesj-epos, als de pogingen van Gilgamesj om de onsterfelijkheid te verwerven vergeefs gebleken zijn, wijst Gilgamesj met nadruk op de indrukwekkende muren van Uruk:

 Klim op, Ur-sjanabi, en wandel op de muur van Uruk,
 vors uit de onderbouw, bekijk het tichelwerk:
 of haar tichelwerk niet van baksteen is,
 en of haar grondslag niet gelegd hebben de zeven wijzen!
 (Gilgamesj-epos XI 303–305).

Professor De Liagre Böhl tekende hierbij aan: “Gilgamesj moet vergaan, zijn stad echter en zijn werk, de muur van Uruk, die hij gebouwd heeft, blijven bestaan. De mensen zijn sterfelijk, het werk hunner handen, dat zij voor de gemeenschap hebben gewrocht, trotseert de tijd en vestigt hun roem tot in lengte van dagen.” De tweede reden geeft aan dat de mensen geen gehoor gaven aan Gods opdracht om zich over de aarde te verspreiden (Genesis 9:1, 7). Ze wilden juist bij elkaar blijven. Door een stad met een hemelhoge toren te bouwen kon men voorkomen dat de mensen verstrooid raakten.

God had de mens grote mogelijkheden gegeven, maar de mens misbruikte deze voor eigen doeleinden. Het ging hem om eigen naam en niet om de naam van God. Daarom luisterde Hij ook niet naar Gods woorden, maar ging hij zijn eigen gang.

God verijdelt de plannen van de mens (Genesis 11:5–7)

Toen God zag waar de mensen mee bezig waren, besloot Hij hun plannen te verijdelen. Want de mens stond nog slechts aan het begin van zijn technisch kunnen. Als dat zo doorging zou niets voor hem onmogelijk zijn en zou hij zich geheel onafhankelijk van God wanen. Om de kracht van de mensheid te breken besloot God een einde te maken aan de eenheid in taal. Eendracht maakt immers macht.

God straft het misbruik van de mens af (Genesis 11:8)

Door de taal van de mensen te verwarren, verstrooide God hen over de aarde. De bouw van de stad werd noodgedwongen gestaakt. Zo strafte God het misbruik dat de mensen van zijn goede gaven gemaakt hadden af. De mensen wilden niet verstrooid worden, maar het gevolg van hun handelen was juist dat ze wèl verstrooid raakten. Zo slaat God ook vandaag het handelen van de mensen met vruchteloosheid omdat ze niet zìjn wegen zoeken, maar eigenzinnig hun eigen weg willen gaan.

God beperkt de mens in zijn mogelijkheden (Genesis 11:9)

Genesis 11:9 noemt de naam van de onvoltooide stad: Babel. Deze stad was bedoeld om de geweldige mogelijkheden en de eenheid van de mensheid te laten zien. Maar de eendracht van Babel eindigde in verwarrend gebabbel. God beperkte de mogelijkheden van de mensen door hun taal te veranderen en hen zo over de aarde te verdelen.

Opdat wij niet meer voor onszelf zouden leven (2 Korintiërs 5:15)

Het is belangrijk om het Oude Testament goed te kennen, maar het is eveneens belangrijk om niet bij het Oude Testament te blijven staan. De geschiedenis is verder gegaan. De Schepper van hemel en aarde heeft de mensen niet aan hun lot overgelaten. 

Hij zond zijn Zoon naar deze aarde. Deze kwam, zag en overwon. Niet door de mensen te straffen, maar door voor hen te sterven. Zó lief had God de wereld en zo vol ontferming was de Zoon. Die liefde voor ons kan niet zonder consequenties blijven: “Want de liefde van Christus heeft ons in zijn greep, sinds wij tot dit oordeel gekomen zijn, dat Één voor allen gestorven is. Daaruit volgt dat zij allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem die voor hen gestorven is en opgewekt.” (2 Korintiërs 5:14–15). 

Als christen zijn we niet gered om voor onszelf te leven

Ons leven krijgt alleen zin als we het in dienst stellen van de drie-enige God, aan wie we alles te danken hebben. De Vader heeft ons geschapen, de Zoon heeft ons gered en de Heilige Geest vernieuwt ons leven. Je leven in dienst stellen van God… Dat kan voor iedereen weer wat anders betekenen. Want niet iedereen heeft dezelfde gaven. Probeer je gaven te ontdekken en stel die dan in dienst van God! Beslissend is niet hoeveel gaven je hebt en welke die zijn, maar wat je ermee doet. De een gaat naar Spanje om daar te evangeliseren en stelt zich zo in dienst van God. De ander werkt in Nederland bij een hoveniersbedrijf en eert daarmee God. Het een lijkt heel bijzonder en het andere heel gewoon. Maar daar gaat het niet om. De vraag is: Voor wie leef je? Voor wie doe je dat allemaal? Voor jezelf? Of voor de drie-enige God, aan wie je alles te danken hebt? 

Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen,


Zalig zij die treuren, want zij zullen vertroost worden,

Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven,

Zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden,

Zalig de reinen van hart, want zij zullen god zien.

Zalig de vredesstichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden,

Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen

Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt, om mijnentwil. 

Mattheüs 5 vers 1-12
 
Een prachtige richtlijn voor het leven

Bepaalde delen van de Schrift schijnen dieper in het geheugen van de mens te zijn gegrift dan andere. Psalm 23 is er duidelijk één van, evenals 1 Corinthiërs 13 en Hebreeën 11. De bergrede, zoals Mattheüs 5-7 gewoonlijk wordt genoemd, is ook zo'n schriftgedeelte. De populariteit van de bergrede kan er misschien op worden teruggevoerd dat deze bijna aan het begin van het Nieuwe Testament staat, waardoor hij vaker wordt gelezen dan andere delen. Veel aannemelijker is echter dat de mensen hem goed kennen vanwege zijn bondig, treffend en duidelijk onderwijs dat veel van de fundamentele punten van de christelijke manier van leven bevat. Hij bevat Jezus' beschrijving van wat Zijn volgelingen behoren te zijn en te doen en daarmee lijkt hij sterker op het manifest van het christendom dan enig ander deel van de bijbel.

Geleerden debatteren erover of Jezus de bergrede wel als één rede gaf, maar Mattheüs geeft hem weer alsof dat het geval was. In werkelijkheid is dat niet van belang, gelet op het krachtige onderwijs dat hij bevat. Onder andere bevat hij de zaligsprekingen, korte illustraties van de geest der wet en advies over de persoonlijke en vertrouwelijke aard van een relatie met God, inclusief het zogenaamde Onze Vader. Hij onderwijst ons hoe we de aantrekkingskracht van de wereld kunnen vermijden door op God te vertrouwen, en Zijn Koninkrijk en gerechtigheid te zoeken als hoogste prioriteit in het leven. Hoofdstuk 7 bevat de welbekende "gouden regel", een waarschuwing tegen oordelen, een waarschuwing om bedacht te zijn op valse profeten en tot slot een waarschuwing om ons op stevige grond te begeven door niet alleen te horen, maar ook te doen.

De bergrede in het evangelie naar Mattheüs    [meer lezen]

Mattheüs verbreekt een schriftuurlijk stilzwijgen van 400 jaar tussen Maleachi en de geboorte van Jezus Christus. We hebben geen verslagen dat God in die periode andere profeten zond, al bleef ongetwijfeld een overblijfsel van gelovige mensen de vervulling van de beloften verwachten, die God zo lang tevoren aan Abraham gegeven had. Maar toen God weer begon te spreken, sprak Hij middels Zijn Zoon, de voornaamste Apostel, de grootste Profeet, de Messias en de Koning die spoedig komen zal. Jezus kwam een Nieuwe Verbond aankondigen en een nieuwe weg om met God te communiceren, een manier die los stond van de tempel, Jeruzalem, het Aäronitische priesterschap of bloedige, dierlijke offeranden. Zolang het op een behoorlijke en ordelijke manier gebeurde, kon God op elk moment, op elke plaats worden vereerd door hen die Zijn Geest hebben, want het was Gods bedoeling dat Zijn kinderen Hem in ieder aspect van hun leven zouden vereren.

Mattheüs begint zijn evangelie met de woorden: "Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham." Hij verwijst in zijn evangelie zeven maal naar Jezus als "de zoon van David", waarmee hij Jezus van Nazaret dus verbindt aan de troon. In zijn benadering van Jezus ziet hij Hem als de beloofde Messias, die ons zal redden van onze zonden en in het Koninkrijk van God over deze aarde heersen zal.

Op de wereld komt dit evangelie over als het meest "joodse" van alle nieuwtestamentische boeken, maar dit is slechts gedeeltelijk juist. Mattheüs voorziet in een overgang van het Oude Verbond naar het Nieuwe, toch gelden de beloften aan Abraham gedaan — waarvan Mattheüs laat zien dat Jezus deze kwam vervullen — voor Abraham en zijn zaad, waarin ook fysiek Israël begrepen is. Daarom zou het juister zijn om te zeggen dat Mattheüs het meest "Israëlitisch" is van de nieuwtestamentische boeken, waarbij Israëlitisch zowel Israël als Juda omvat. In de tijd van Christus waren de joden het enig zichtbare deel van die veel grotere groep van Abrahams nakomelingen.

Al heel vroeg kondigt Mattheüs de verwerping aan van de Koning door Zijn eigen volk, door te laten zien dat Jezus buiten Jeruzalem werd geboren en aanbeden werd door de wijzen die blijkbaar een lange reis vanuit het oosten hadden gemaakt. Normaal zou de Koning in de stad waar Zijn troon stond worden geboren en door de burgers ervan worden aanbeden. In het vierde hoofdstuk — nadat Hij Satan in een titanische strijd verslaat, Hij zijn geboorteplaats Nazaret verlaat, Hij naar Kafarnaüm verhuist en Zijn werk begint — ontdekt de lezer dat zij die Hem in Nazaret kenden, Hem op heftige wijze verwierpen toen Hij tot hen predikte (Lucas 4:16-30). Mattheüs vermeldt dan dat Jezus over de Jordaan trok naar het Galilea der heidenen en daar tot de heidenen predikte (Mattheüs 4:12-16).

Geen veelbelovend begin voor de grootste Leraar die deze wereld ooit heeft gekend! Hij bleef echter volharden in de verkondiging van het evangelie van het Koninkrijk van God en het oproepen van de mensen tot bekering. Zijn roep begon zich door Galilea te verspreiden; dit werd in grote mate ondersteund door Zijn wonderen in lichamelijke, verstandelijke en geestelijke genezingen, zodat Hij uiteindelijk door grote menigten werd gevolgd.

De omstandigheden van de bergrede

De introductie is heel kort, maar een aantal overeenkomsten en verschillen met andere plaatsen, mensen en gebeurtenissen zijn van belang. De eerste is de plaats. Anders dan de schriftgeleerden en de Farizeeёn, die op de stoel van Mozes zaten en in mooie aula's onderwezen, gaf Jezus deze belangrijke toespraak op een onbekende berg. Het was niet één van de "heilige" bergen zoals de berg Sinaï, de berg Sion, de berg Moria of de Olijfberg, maar een gewone, niet met name bekende berg, buiten Jeruzalem, zonder enige heiligheid of geschiedenis die hem van andere bergen onderscheidde.

Er zijn meer tegenstellingen dan overeenkomsten als we deze gebeurtenis vergelijken met Mozes en Israël bij de berg Sinaï. Hier gaat Christus de berg op en geeft een preek die werkelijk een uiteenzetting is van de wet. Toen de wet werd gegeven, daalde de Heer af naar de berg. Toen God de wet uitsprak, ging dat gepaard met donderslagen, bliksemen en aardbevingen, terwijl het volk — dat de opdracht had op afstand te blijven — ineenkromp van angst. Deze keer spreekt Hij met een zwakke, rustige stem en wordt het volk uitgenodigd naderbij te komen. Kleine dingen? Misschien, maar belangrijk genoeg om te worden vastgelegd.

Toch kan Zijn beklimmen van de berg een diepere betekenis hebben door de aandacht te vestigen op het onderwerp van Mattheüs. Bij andere gelegenheden geeft hij ook veel aandacht aan de plaats vanwaar Jezus onderwees. In Mattheüs 13:36 spreekt Jezus "vanuit Zijn huis". In hoofdstuk 17:1 wordt Hij voor de ogen van Petrus, Jacobus en Johannes "op een hoge berg" verheerlijkt. In hoofdstuk 24:3 geeft Hij Zijn rede over de laatste dingen op de Olijfberg. Tenslotte in hoofdstuk 28:16 geeft de opgestane Christus, de Overwinnaar van de dood, Zijn apostelen hun opdracht vanaf een berg. In elk geval trekt God door Hem op een verhoogde plaats te laten zien, op subtiele wijze de aandacht naar de koninklijke autoriteit van Christus.

Een ander feit, al schijnt het onbelangrijk, is als we deze dingen in beschouwing nemen niet helemaal onbelangrijk: Hij zat toen Hij de wetten van Zijn Koninkrijk verkondigde. Dit was de algemene gewoonte van joodse leraars. Jezus zegt in Mattheüs 23:2: "De schriftgeleerden en de Farizeeёn hebben zich gezet op de stoel van Mozes." Zijn zitten laat echter iets meer blijken dan alleen maar een zich aanpassen aan de in die tijd heersende gebruiken van onderwijs. Marcus 1:22, slaande op een heel vroeg moment in Christus' werk, zegt:

Marcus 1:22 En zij stonden versteld over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende, en niet als de schriftgeleerden.

In Mattheüs staat dit commentaar als afsluitende opmerking bij de bergrede (7:28-29). Terwijl Jezus de wetten van Zijn Koninkrijk verkondigt, spreekt Hij met een autoriteit die ver uitgaat boven die van de joodse leiders. Daarom is het beter Zijn houding te zien als symbolisch voor de Koning die op Zijn troon zit en "de wetten bekendmaakt".

Tot wie sprak Hij?

Bijna elk beeld van de bergrede, of dat nu in een film is of op een schilderij, beeldt Jezus uit als sprekend tot een grote menigte. Er bestaat enige aanleiding toe om dit te veronderstellen, daar Mattheüs 4 ermee eindigt dat grote scharen Hem volgden; hoofdstuk 5, het begin van de bergrede, opent ermee dat Hij de scharen ziet en als hoofdstuk 8 begint wordt Hij opnieuw door grote scharen gevolgd. In Marcus en Lucas — als Hij andere boodschappen verkondigt — wordt de grootte van de menigten die naar Hem luisteren, beschreven als "grote scharen" en "duizenden mensen". Ongetwijfeld trok Jezus grote aantallen mensen die naar Hem luisterden.

In dit geval is er echter een sterker bewijs voor het begrip dat de bergrede voor Zijn discipelen was bedoeld. Al kunnen er naast de twaalf anderen hebben meegeluisterd, toch sprak Jezus niet tot een grote menigte. Mattheüs 5:1 begint met "Toen Hij nu de scharen zag, ging Hij de berg op ...", dat geeft duidelijk de indruk dat Hij de berg op ging om Zich van de menigten terug te trekken. Daarna zegt het vers: "... en nadat Hij Zich had nedergezet, kwamen Zijn discipelen tot Hem." De menigten bestonden niet uit de discipelen. De discipelen waren zij die zich reeds aan Hem en Zijn weg hadden gebonden. Zij verzamelden zich voor Hem en in deze periode van Zijn werk op aarde was dit een klein aantal. Vers 1 geeft de duidelijke indruk dat Jezus Zijn geconcentreerde onderwijs aan een kleine groep mensen gaf. Toen Hij van de berg afdaalde, begonnen de menigten Hem weer te volgen.

Er is echter geen enkele twijfel voor wie deze boodschap is bestemd. Sommige stukken van dit onderwijs kunnen worden beschouwd van algemene aard te zijn, toch is het overgrote deel alleen bestemd voor hen die zich hebben bekeerd, die de Geest van God hebben. De strekking hiervan is niet evangeliserend — bedoeld om mensen tot de kerk te roepen — maar voor hen die zich reeds hebben bekeerd, daar het de standaards definieert om zich voor te bereiden op het Koninkrijk van God als dat in zijn volle omvang aanbreekt. Het onderwijs is sterk praktisch; het gaat niet zozeer over dingen die moeten worden geloofd, maar over dingen die moeten worden gedaan.

De bergrede zegt ons wat onze houding moet worden en spoort ons aan een licht voor de wereld te zijn. We moeten niet begeren, of toestaan dat onze boosheid ongecontroleerd is, of lichtzinnig zijn. We moeten de andere wang toekeren, snel met onze tegenstander tot overeenstemming komen, de extra mijl gaan en onze vijanden liefhebben. Hij zegt ons hoe te bidden, te vasten, liefdadigheid te uiten, schatten in de hemel op te leggen, op één doel gericht te zijn in ons denken, ons geloof toe te passen in ons vertrouwen op God, Hem voor alle andere dingen in het leven te zoeken en nog veel meer. Het punt is duidelijk. Dit zijn allemaal dingen die de bekeerden actief moeten doen om een getuigenis van God te geven, Hem te verheerlijken en in Zijn Koninkrijk te komen. Ze zijn niet bedoeld om onze grenzen vast te leggen, maar als samenvatting van de houding, het denken en het werken van iemand die ernaar streeft het Koninkrijk van God deelachtig te worden.

Een toepassing voor vandaag

Momenteel zijn de leden van Gods kerk in alle windrichtingen verstrooid. Eenheid schijnt slechts een verre hoop of een droefgeestige herinnering aan betere tijden in het verleden. De kerk verkeert in een onzekerheid die verwarring voortbrengt, terwijl de leden proberen de zin in te zien van alles wat er is gebeurd en op zoek zijn naar richting in hun leven. De bijbel bevat een model hiervan in het voorbeeld van de kerk uit de eerste eeuw. Haar kracht en eenheid verdwenen ook toen de apostelen stierven en valse doctrines binnenslopen. De kerk uit dat tijdperk verloor haar eerste liefde.

Jezus profeteerde dat Hij de Laodiceeїsche kerk uit Zijn mond zou uitspuwen als ze zich niet van hun onchristelijke houding zouden bekeren. Dat zal eens gebeuren. Laodiceanisme is niets meer dan lusteloze wereldlijkheid inzake onze relatie met God en de toepassing van Zijn weg in ons leven. Wereldlijkheid is eenvoudig net zo zijn als de wereld. Het definieert een houding jegens onze relatie met God en ons tekortschieten om Zijn manier van leven in ons leven te weerspiegelen.

We moeten niet alleen dringend de omvang van onze scheiding van God en van elkaar in deze verstrooiing zien, maar deze ook voelen. Als de kerk zich aan de wereld aanpast en kerk en wereld voor de buitenstaander slechts twee versies van hetzelfde zijn, dan verliest de kerk duidelijk haar door God bedoelde identiteit of heeft deze reeds verloren.

Een belangrijke les uit 1 Corinthiërs 12 is dat de kerk niet meer is dan de som van haar individuele leden, zoals God ons in haar heeft geplaatst. Omwille hiervan hebben we verantwoordelijkheden jegens elkaar. De kerk wordt daarom versterkt of verzwakt, verhoogd of vernederd, verenigd of verstrooid, door de houdingen en het gedrag van haar individuele leden. Als ieder lid Jezus Christus in zijn leven weerspiegelt, wordt de kerk versterkt, verhoogd en verenigd. Als wij de wereld weerspiegelen gebeurt het tegenovergestelde. Paulus zegt in 1 Corinthiërs 12:26:

1 Corinthiërs 12:26 Als één lid lijdt, lijden alle leden mede, als één lid eer ontvangt, delen alle leden in de vreugde.

Kan van ons worden gezegd dat wij niet anders zijn dan elk zich redelijk goed gedragende persoon uit de wereld? Hebben wij de gelegenheid te baat genomen om in deze periode van pijn in de kerk onszelf zo zorgvuldig te onderzoeken dat we echt kunnen zeggen dat we elke gedachte onder gehoorzaamheid aan Christus hebben gebracht (2 Corinthiërs 10:5)? Hoe brengen wij het ervan af om naar ieder woord van de bergrede te leven? Als de kerk zich ooit wil bekeren, zal ieder van ons zich zijn verantwoordelijkheid voor de toestand van de kerk moeten aantrekken en ophouden met een minachtende vinger naar anderen te wijzen en niet langer op iemand anders wachten om iets te doen. Wij kunnen allemaal iets positiefs doen voor eenheid door onszelf te veranderen.

Nu is het een uitstekende tijd om ons denken over een belangrijke stukje onderwijs in Romeinen 14 te verfrissen.

Romeinen 14:7-13 Want niemand onzer leeft voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf; 8 want als wij leven, het is voor de Here, en als wij sterven, het is voor de Here. Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren. 9 Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij èn over doden èn over levenden heerschappij voeren zou. 10 Gij echter, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat minacht gij uw broeder? Want wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel Gods. 11 Want er staat geschreven: (Zo waarachtig als) Ik leef, spreekt de Here: voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God loven. 12 Zo zal (dan) een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven (aan God). 13 Laten wij dan niet langer elkander oordelen, maar komt liever tot dit oordeel: uw broeder geen aanstoot of ergernis te geven.

Deze verzen geven het juiste perspectief op onze relatie en verantwoordelijkheden jegens Christus en onze broeders en zusters in de kerk. Paulus schreef dit om een probleem (oordelen en minachting) dat de kerk verdeelde, aan te pakken. De raad die hij geeft past in onze omstandigheden, en als we die gebruiken kan daardoor een groot deel van onze problemen worden opgelost. Hij herinnert ons er eerst aan te bedenken Wie we toebehoren, waarom we Hem toebehoren en welke verantwoordelijkheden dit met zich meebrengt. Wij behoren Christus toe omdat Hij voor ons stierf, uit het graf opstond en nu aan de rechterhand van God is gezeten om hen die de Vader tot Zijn kerk heeft geroepen, te oordelen.

Wij zouden ons daarvan dringend bewust moeten zijn, wetende dat we geoordeeld worden naar wat we doen. We moeten met geheel ons wezen ernaar streven Hem te behagen door te leven zoals Hij leefde, niet om onszelf te dienen, maar Hem en de kerk te dienen. Elkaar oordelen ligt niet op ons terrein van verantwoordelijkheden. Leven in overeenstemming met de bergrede wel. Als we dat doen, zullen we geen enkele broeder ten val brengen. Het blijkt dat we er niet sterk genoeg naar streven om Christus te behagen, dat is de reden dat we voortdurend verder uit elkaar vallen.

Wees heilig omdat Ik heilig ben

Het onderwerp van de gehele bijbel is dat het doel van God is een heilig volk voor Zichzelf te roepen, apart van de wereld te zetten om Hem toe te behoren en Hem te gehoorzamen. Het werk van dat volk is in overeenstemming met zijn identiteit te leven — heilig te zijn of verschillend van de wereld te zijn in levensopvatting, houding, spreken en gedrag. Dit is het doel waartoe Hij ons "in Christus" heeft geroepen en te groeien naar de maat van de wasdom van Zijn volheid. Jezus leefde Zijn leven ongetwijfeld zoals Hij Zijn discipelen instrueerde te leven toen Hij dat bijna tweeduizend jaar geleden op die berg zei. De principes die Hij verkondigde zijn eeuwig. Ze zijn evenzeer van toepassing op ons in deze tijd als toen voor Zijn oorspronkelijke gehoor.

Let eens op wat God tegen Israël zei nadat Hij hen uit Egypte had gevoerd:

Leviticus 18:1-4 De HERE sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Ik ben de HERE, uw God. 3 Gij zult niet doen, zoals men doet in het land Egypte, waar gij gewoond hebt; gij zult niet doen, zoals men doet in het land Kanaän, waarheen Ik u breng; naar hun inzettingen zult gij niet wandelen. 4 Mijn verordeningen zult gij volbrengen en mijn inzettingen in acht nemen en daarnaar wandelen: Ik ben de HERE uw God.

Omdat Hij hun God was, de Verbondsgod, en zij Zijn bijzonder volk waren, moesten ze verschillend zijn van ieder ander. Ze moesten Zijn geboden onderhouden en geen voorbeeld nemen aan de volken die rondom hen waren.

Toen Israël door de woestijn trok, kwamen ze in aanraking met Bileam, die door Balak was ingehuurd om tegen hen te profeteren. God kwam echter tussenbeide:

Numeri 23:5 En de HERE legde een woord in de mond van Bileam en zeide: Keer tot Balak terug en spreek aldus.

Vers 9 bevat een deel van wat Bileam over Israël profeteerde

Numeri 23:9 Want van der rotsen top zie ik hem [Israël], van de heuvelen aanschouw ik hem. Zie, een volk, dat alleen woont en onder de natiёn zich niet rekent.

God waarschuwt Israël in Deuteronomium 12:29-30:

Deuteronomium 12:29-30 Wanneer de HERE, uw God, de volken, naar wier gebied gij trekt om hen te verdrijven, uitgeroeid heeft, en gij hun gebied in bezit genomen hebt en in hun land woont, 30 neem u er dan voor in acht, dat gij u niet laat verleiden na hun verdelging hun voorbeeld te volgen, en dat gij hun goden niet zoekt, zeggende: hoe dienden deze volken hun goden? zo wil ik het ook doen.

Maar de eeuwen geschiedenis die God in het Oude Testament liet vastleggen, getuigen ervan dat Israël hun door God bedoelde uniek-zijn bleef vergeten. Ze bleven zich almaar aanpassen aan de volken rondom hen. Psalm 106:34-38 zegt het volgende van hen:

Psalm 106:34-38 Zij verdelgden de volken niet, van welke de HERE tot hen gesproken had; 35 maar zij lieten zich in met de heidenen en leerden hun werken, 36 zij dienden hun afgoden, die hun tot een valstrik werden, 37 zij offerden hun zonen en hun dochters aan de boze geesten; 38 ook vergoten zij onschuldig bloed, het bloed van hun zonen en dochters, die zij offerden aan de afgoden van Kanaän, zodat het land door bloedschuld werd ontwijd.

Israël dreef niet alleen op achteloze wijze af naar wereldlijkheid. Sommige personen deden dat zeer zeker, maar Ezechiël en Samuël maken het duidelijk dat Israël als geheel er sterk naar verlangde als de volken rondom hen te zijn. Ezechiël 20:32 zegt:

Ezechiël 20:32 En wat u in de zin gekomen is, zal geenszins geschieden, namelijk dat gij zegt: wij willen aan de volken gelijk worden, gelijk aan de geslachten der landen, door hout en steen te dienen.

Let op Samuëls ervaringen met dit verlangen:

1 Samuël 8:4-5, 19-20 Daarom kwamen alle oudsten van Israël bijeen; zij gingen naar Samuël in Rama 5 en zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken. ... 19 Het volk weigerde echter naar Samuël te luisteren en zij zeiden: Neen, toch moet er een koning over ons zijn; 20 dan zullen ook wij zijn als alle andere volken; onze koning zal ons richten, vóór ons uitrukken en onze oorlogen voeren.

Middels Jeremia pleitte God bij hen:

Jeremia 10:1-2 Hoort het woord, dat de HERE tot u spreekt, huis van Israël! 2 Zó zegt de HERE: Gewent u niet aan de weg der volken en schrikt niet voor de tekenen aan de hemel, omdat de volken daarvoor schrikken.

En middels Ezechiël richtte Hij Zich tot dezelfde generatie:

Ezechiël 20:7 En Ik zeide tot hen: Ieder werpe de gruwelen weg, waarop zijn ogen gevestigd zijn; verontreinigt u niet met de afgoden van Egypte. Ik ben de HERE, uw God.

Het deed er niet toe welk gebied van het gemeenschapsleven het betrof: religie, bestuur, economie, nationale verdediging, vermaak, mode of onderwijs, Israël volhardde erin stijfkoppig te zijn en niet naar God te luisteren, terwijl ze openlijk zochten de wegen van de naties rondom hen te bewandelen. Het is geen geheim waarom God Zijn oordeel over Israël en Juda uitvoerde.

2 Koningen 17:7-8, 19-20 Dit nu is geschied, omdat de Israëlieten gezondigd hadden tegen de HERE, hun God, die hen uit het land Egypte geleid had, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, en omdat zij andere goden hadden vereerd 8 en gewandeld hadden naar de inzettingen der volken die de HERE voor het aangezicht van Israël verdreven had en naar die, welke de koningen van Israël hadden ingesteld. ... 19 Ook Juda heeft de geboden van de HERE, zijn God, niet onderhouden, maar gewandeld naar de inzettingen die Israël had ingesteld. 20 Daarom verwierp de HERE het gehele geslacht van Israël. Hij vernederde hen en gaf hen over in de macht van plunderaars, totdat Hij hen van zijn aangezicht had weggeworpen.

 In plaats dat Israël en Juda verschillend waren van de wereld door naar Gods weg te leven, hadden ze zich geconformeerd aan de wereld rondom hen heen. Ze werden werelds. Eerst viel Israël en ongeveer 120 jaar later viel Juda door militaire aanvallen en het volk werd in ballingschap gevoerd. Israël bleef verstrooid en feitelijk onbekend onder de volkeren. Het is niet teruggekeerd naar zijn geboorteland. Van Juda zijn er enkele mensen naar het vaderland teruggekeerd, dus het is minstens bekend, maar het grootste deel is op dezelfde manier verstrooid onder de volkeren. Het is een duidelijk plaatje, maar geen plezierig gezicht.

Kunnen we overeenkomsten zien tussen het voorbeeld van Israël en wat er in onze tijd met de kerk is gebeurd?

De profeten voorzien ons van instructies over wat we zouden moeten doen:

Ezechiël 14:6 Daarom zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Here HERE: bekeert u, keert u af van uw afgoden en wendt u af van al uw gruwelen.

Jesaja 55:7 De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de HERE, dan zal Hij Zich over hem ontfermen — en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig.

Maar Jeremia 3:6-10 laat duidelijk de reactie van Israël en Juda zien.

Jeremia 3:6-10 De HERE zeide tot mij ten tijde van koning Josia: Hebt gij gezien, wat Afkerigheid, Israël, gedaan heeft? Zij placht heen te gaan op elke hoge berg en onder elke groene boom om daar ontucht te plegen. 7 En Ik zeide, nadat zij dit alles gedaan had: Keer weder tot Mij; maar zij keerde niet weder; en dit zag haar zuster, Trouweloze, Juda. 8 Maar Ik zag, toen Ik Afkerigheid, Israël, ter oorzake van haar echtbreuk, verstoten en haar de scheidbrief gegeven had, dat haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet liet afschrikken, maar heenging en eveneens ontucht pleegde; 9 en door haar lichtvaardig gepleegde ontucht ontwijdde zij het land; ja, zij bedreef overspel met steen en met hout. 10 En boven dit alles bekeerde haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet tot Mij met haar gehele hart, maar alleen in schijn, luidt het woord des HEREN.

In de context van onze tijd

Het is nu een beslissende tijd voor ons allemaal en de keuzes zijn duidelijk. We hebben toegelaten dat de wereld ons zich in haar vorm perste door de begeerte van het vlees, de begeerte der ogen en een hovaardig leven (1 Johannes 2:15-17). We hebben onze verheven roeping veronachtzaamd en we zijn naar zo'n onzekere geestelijke conditie afgegleden dat God ons moest verstrooien om onze aandacht te trekken! We moeten kiezen om of enthousiast blijk te geven van onze loyaliteit aan God door ons van harte te bekeren en ons in gehoorzaamheid aan Hem te onderwerpen, of we zullen onachtzaam of verward verder blijven afglijden in onze relatie met Hem, zoals we dat in de laatste tien jaar of meer hebben gedaan. We kunnen niet wachten op iemand om de kerk tot eenheid te brengen. We moeten het in ons denken vaststellen dat eenheid begint met elk van ons individueel — en voornamelijk in onze toewijding aan onze relatie met Hem.

We moeten de bergrede in dit type context bekijken. Hij staat aan het begin van het eerste evangelie pal nadat Jezus aan Zijn werk op aarde begon. Het is het eerste onderwerp waar ons oog op valt nadat de introductie heeft plaats gevonden. Mattheüs 4:17 zegt:

Mattheüs 4:17 Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

De preciese reden dat Jezus kwam was om het Koninkrijk aan te kondigen. Als het toen al, tweeduizend jaar geleden, net achter de horizon lag, hoe dichtbij moet de volheid ervan dan nu wel niet zijn! Kunnen we het ons veroorloven deze fundamentele, geconcentreerde instructie voor ons, Zijn discipelen, te laten voor wat het is?

De bergrede beeldt de bekering, de totale verandering van denken en de gerechtigheid uit die samenhangen met het Koninkrijk. Hij beschrijft hoe menselijk leven en menselijke gemeenschap (zoals in een kerk) eruit ziet als ze onder de weldadige heerschappij van God komen. Onze verstrooide, kibbelende, bemoeizieke en uiteengevallen toestand is er zeker geen bewijs van dat we onder Zijn weldadige heerschappij leven.

Lijken we niet meer op wat we gewoonlijk van de wereld verwachten? We moeten heilig zijn, verschillend, apart gezet van de wereld! We moeten niet het voorbeeld volgen van de mensen om ons heen maar dat van Hem, om zodoende te bewijzen dat we echte kinderen van onze hemelse Vader zijn. Een heel belangrijke uitspraak hierover staat in Mattheüs 6:8: "Wordt hun dan niet gelijk, ..."; deze uitspraak doet sterk denken aan Leviticus 18:3 dat we hiervoor hebben aangehaald.

Ons karakter zoals beschreven in de bergrede moet totaal anders zijn dan een karakter dat door de wereld wordt bewonderd. We moeten als lichten schijnen in de duisternis van deze wereld. Hoe kunnen we schijnen als we zijn zoals zij? Dan zou er geen onderscheid en verschil bestaan. Onze gerechtigheid in ethisch gedrag en ware toewijding aan God moet uitstijgen boven dat van de religeuze mensen om ons heen. We moeten zelfs liefde hebben voor onze vijanden, mensen die de wereld totaal zou verwerpen of waartegen ze zou vechten als ze in een soortgelijke conditie zou komen.

Er is nauwelijks een vers in de gehele bergrede te vinden waarin Jezus geen tegenstelling maakt tussen wat Hij wil dat wij zijn, en hoe de wereld in Zijn dagen was en nog steeds is. Dat is het onderwerp dat aan de gehele bergrede ten grondslag ligt. De menselijke natuur verandert nooit, daarom worden wij met dezelfde uitdagingen geconfronteerd als die welke Hij hun voorhield. Soms zijn de tegenstellingen met de religieuze joden en soms met de heidenen, maar ze worden altijd geschilderd om ons geen verontschuldiging te geven om te weten wat er van ons wordt verwacht.

De heidenen hebben elkaar lief en groeten elkaar, maar christenen moeten hun vijanden liefhebben. Zij bidden naar de gewoonte van "het vele lege woorden op elkaar stapelen", maar wij behoren te bidden in het nederige bewustzijn van kinderen die tot hun Vader in de hemel bidden. Zij maken zich druk over materiёle noodzakelijkheden, maar wij moeten op God vertrouwen en eerst Zijn Koninkrijk en gerechtigheid zoeken. De joden hielden ervan hun liefdadigheid en hun vroomheid in het vasten bekend te maken, maar wij moeten "in het geheim" geven, bidden en vasten, in geloof, wetende dat God Zich daarvan bewust is, en van Hem een reactie verwachten, niet het gejuich van anderen. De bergrede leert ons dus dat we anders moeten zijn — verschillend van zowel de religieuze als de niet-religieuze seculiere wereld.

De bergrede is de meest volledige, afzonderlijke verhandeling in het Nieuwe Testament van wat we een echte christelijke tegencultuur zouden kunnen noemen. In de zestiger jaren onttrok de hippie-generatie zich aan de samenleving om een cultuur te zoeken die inging tegen de gewelddadige, koude en liefdeloze cultuur, waarin ze ontdekten te leven. Hun inspanningen liepen op een volkomen mislukking uit. Ze hadden noch een juist begrip noch de juiste geest. Maar de bergrede van Christus geeft ons een echt christelijk waardensysteem, christelijke ethische standaards, christelijke religieuze toewijding, een christelijke houding jegens materiёle dingen en een netwerk van relaties, die allemaal totaal afwijkend zijn van die van de wereld.

Wat er met de kerk is gebeurd, is een duidelijk bewijs dat God ons uit Zijn mond heeft gespuwd, omdat Hij ons onsmakelijk vond, maar Openbaring 3:19-20 laat ons niet in een hopeloze toestand achter. Zoals Hij heel vaak met het oude Israël deed, strekt God ook nu Zijn handen naar ons uit en moedigt Hij ons aan te veranderen.

Openbaring 3:19-20 Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u. 20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.

De bergrede is een betrouwbare gids voor ons. Het is dringend nodig dat elk van ons zich op basis daarvan onderzoekt en met Gods hulp een sterke en liefhebbende relatie met Hem herstelt door zich nederig aan Hem te onderwerpen in gehoorzaamheid aan het onderwijs van de bergrede. We kunnen er dan verzekerd van zijn dat we niet werelds zullen zijn, en God zal ons een eenheid teruggeven die veel groter is dan die we ooit tevoren hebben gekend.

Berouw en bekering is de sleutel, en de bergrede geeft de richting aan. God verwacht dat Zijn kinderen zich eraan onderwerpen. Ernaar leven kan alleen maar goede vruchten voortbrengen.

     

Wees over niets bezorgd, maar vraag God wat u nodig hebt en dank hem in al uw gebeden. Dan zal de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, uw hart en gedachten in Christus Jezus bewaren. (Fil. 4:6-7).

Onderwerp u dus nederig aan Gods hoge gezag, dan zal hij u op de bestemde tijd een eervolle plaats geven. U mag uw zorgen op hem afwentelen, want u ligt hem na aan het hart. (1 Petr. 5:6-7) (Zie ook Psalm 55:22-23)

Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Om deze reden zeg ik tegen jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding. Kijk naar de raven: ze zaaien niet en oogsten niet, ze hebben geen voorraadkamer en geen schuur, het is God die ze voedt. Hoeveel meer zijn jullie niet waard dan de vogels! Wie van jullie kan door zich zorgen te maken één el aan zijn levensduur toevoegen? Als jullie dus zelfs het geringste al niet kunnen, waarom maken jullie je dan zorgen over de rest? (Lucas 12:22-26) (Zie ook Matt. 6:25-34)

Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt. (Psalm 42:5).

Vertrouw op de HEER met heel je hart, steun niet op eigen inzicht. Denk aan hem bij alles wat je doet, dan baant hij voor jou de weg. Wees niet eigenzinnig, maar heb ontzag voor de HEER en ga het kwaad uit de weg. Het zal je sterken als een medicijn, het verkwikt je lichaam. (Spreuken 3:5-8).

De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten. God, die ons doorgrondt, weet wat de Geest wil zeggen. Hij weet dat de Geest volgens zijn wil pleit voor allen die hem toebehoren. En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens zijn voornemen geroepen zijn, alles bijdraagt aan het goede. (Rom. 8:26-28).

zodat we vol vertrouwen kunnen zeggen: ‘De Heer is mijn helper, ik heb niets te vrezen. Wat zouden mensen mij kunnen doen?’ (Hebr. 13:6).

Israël, hoop op de HEER, van nu tot in eeuwigheid. (Psalm 131:1)

En zo kunnen wij zien dat God de mens heel hoog heb zitten in zijn gedachten en hart hij.

Johannes 3,16-3,20


16 Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. 17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. 18 Over wie in hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon. 19 Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. 20 Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht omdat anders zijn daden bekend worden.
 
 
dit was weer het einde van deze Blog ik hoop dat God u hier dingen heb openbaard ik bid dat God  u zegent en u pad met goedheid en vrede verlicht in Jezus Christus naam