Ik vroeg God om mijn pijn weg te nemen.
God zei: Nee.
Het is niet aan Mij om pijn weg te nemen,
maar aan jou om ermee te leven.
Ik vroeg God om mijn gehandicapte moeder beter te maken.
God zei: Nee.
Haar geest is heel,
en haar lichaam is slechts tijdelijk.
Ik vroeg God om mij geduld te verlenen.
God zei: Nee.
Geduld is een gevolg van beproevingen en strijd,
het wordt niet verleend, het wordt verdiend.
Ik vroeg God om me geluk te geven.
God zei: Nee.
Ik geef je zegeningen,
Het is aan jou om er gelukkig mee te zijn.
Ik vroeg God om mij pijn te besparen.
God zei: Nee.
Lijden trekt je weg van de wereld
en brengt je dichter bij Mij.
Ik vroeg God om mijn geest te laten groeien.
God zei: Nee.
Je moet zelf groeien,
maar Ik zal je snoeien om je vruchtbaar maken.
Ik vroeg om alle dingen waarvan ik in het leven zou kunnen genieten.
God zei: Nee.
Ik geef je leven
zodat je kunt genieten van alle dingen.
Ik vraag God om mij te helpen om anderen lief te hebben
net zoveel als Hij van mij houdt.
God zei:
Aaaahhhh…..
eindelijk heb je het door.
1 Toen hij de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. 2 Hij nam het woord en onderrichtte hen:
3 ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
4 Gelukkig de treurenden,
want zij zullen getroost worden.
5 Gelukkig de zachtmoedigen,
want zij zullen het land bezitten.
6 Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
7 Gelukkig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
8 Gelukkig wie zuiver van hart zijn,
want zij zullen God zien.
9 Gelukkig de vredestichters,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
10 Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
11 Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten. 12 Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten.
|